Franca Treur won onlangs de Zeeuwse boekenprijs. Haar werk wordt in het hele land graag gelezen. Op welke manier inspireert Zeeland haar?
Kom je nog vaak in Zeeland?
Ha! De vraag die ik het vaakst krijg als ik na een lezing zit te signeren. Inmiddels weet ik dat die vragenstellers in zo’n geval zelf heel graag in Zeeland komen. Meestal kennen ze Walcheren als toerist en noemen ze me namen van campingbazen of bungalowparken. Ze hebben goede herinneringen aan hun vakanties daar. Die willen ze op zo’n avond met mij delen. Soms zijn die vakanties zelfs de aanleiding geweest om mijn boeken te gaan lezen. Elke aanleiding is overigens goed, wat mij betreft.
Maar kom je er nu nog vaak of niet?
Jazeker. Vooral om mijn familie te zien. Maar ook wel voor literaire activiteiten. Er is in Zeeland een grote groep lezers die mij volgt. Dat is heel fijn om te merken. Dat ik onlangs de Zeeuwse boekenprijs won, was ook echt leuk.
Zijn dat reformatorische lezers?
Ook wel. Die lezen vaak meer op herkenning. Althans, de twee romans die over de reformatorische wereld gaan. Zeeuwse lezers zijn zowel boeren als burgers en alles daartussen. Dat vind ik mooi, dat zoveel verschillende mensen er
iets uit kunnen halen.
‘Mijn roman gaat over een
vrouw die in beide werelden
leeft en die niet kan verenigen’
Je boeken worden ook buiten Zeeland goed gelezen.
Ja. Daar ben ik heel blij mee.
Maar wat krijgen ze van Zeeland te zien?
Ze krijgen van binnenuit een verborgen kant van Nederland te zien. Bij mensen uit het Zeeuwse boekenvak merk ik soms dat ze mijn romans niet echt reclame voor Zeeland vinden. Ze zijn bang dat Zeeland er een conservatief imago door krijgt. Ze verkopen waarschijnlijk liever boeken die hun regio promoten. Daarvan zijn er dan ook al heel veel. Zeeuwen zijn trotse mensen.
Maar jij wil Zeeland niet promoten?
Op een subtiele manier doe ik dat ook wel, zoals Mario Molegraaf ook in de PZC schreef. Maar dat is niet het hoofddoel. Ik behartig niemands belangen. Het enige wat telt is het verhaal zelf.
Heb je een voorbeeld?
Ik schrijf in mijn roman ‘Hoor nu mijn stem’ op zeker moment: ‘De herfst in Zeeland kan verrukkelijk zijn. Nooit is zonlicht er mooier dan in oktober, en de geuren die vanonder de nevels uit de aarde kruipen zouden ze in potjes moeten doen voor mensen in de stad die geen benul hebben.’ Dat soort zinnen staan er genoeg in. Maar ik ben minder geïnteresseerd in louter bejubelen. Wrijving of ongemak inspireren me meer.
Maar Zeeland dus ook?
Jazeker! Maar op een andere manier dan al die overigens prachtige Zeelandboeken. Die gaan over de schitterende Zeeuwse stranden, over de Zeeuwse geschiedenis, Zeeuws eten, de Zeeuwse flora en fauna, de beroemde schilders die naar Domburg kwamen. Dat je maar een piepklein stukje van die heerlijke kust af hoeft te gaan voor je in een paar zwaar reformatorische dorpen bent, dat wordt door de ambassadeurs van Zeeland liever genegeerd.
En dat vind jij kwalijk?
Nee, ik snap dat heel goed. Zeker als je er niet zoveel mee hebt, is het logisch dat je er ook niet over schrijft. Zelf denk ik dat de reformatorische cultuur net zo goed schoonheid heeft en het net zo goed waard is om in de literatuur gerepresenteerd te zien. Maar dan wordt het vanzelf een complexer verhaal, want die cultuur probeert zich zoveel mogelijk afzijdig te houden van het wereldse, en heeft minder op met modernisering. Dat zorgt ervoor dat de refo’s nogal op zichzelf zijn. En toch moeten al die Zeeuwen met elkaar samenleven.
Klinkt bijna alsof je het over de politiek hebt
Mijn roman gaat over een vrouw die in beide werelden leeft en die niet weet te verenigen. Ze komt uit een heel behoudende gelovige familie en groeit op zonder televisie en radio. Na haar studie gaat ze eerst studeren in de randstad en later bij de radio werken. Dat verzwijgt ze voor haar familie. Vooral omdat haar ouders niet meer leven en haar familie bestaat uit oude mensen die ze niet wil kwetsen.
‘Wie uitgerust is met gevoel
voor humor, kan in de diepste
ellende nog iets grappigs zien’
Zelf heb je ook in de randstad gestudeerd.
Ja. Als reformatorische student kom je trouwens ook weer in een reformatorische studentenomgeving terecht en heb je soms nauwelijks echt contact met niet-gelovige medestudenten. Mijn refovereniging in Leiden had een heel eigen traditionele studentikoze cultuur. Op die vereniging heb ik veel geleerd en vreselijk veel lol gehad. Daarover heb ik in
‘Hoor nu mijn stem’ ook geschreven.
Wat studeerde je in Leiden?
Eerst psychologie, maar daar moesten we op den duur wel erg veel in groepjes werken en naar elkaars saaie verhalen luisteren. Ik kreeg behoefte aan een studie met voornamelijk boeken. Toen ben ik Nederlands gaan doen en literatuurwetenschap.
Was je altijd al een lezer?
Ja. Hoewel ik een heel sociaal kind was. Maar door omstandigheden ben ik meer op mezelf geworden. En lezen doe je nu eenmaal in je eentje. TV kijken kan je nog samen doen, maar die hadden we niet.
Wat voor omstandigheden heb je het dan over?
Kijk, vroeger bij ons thuis ging het gesprek altijd over iets op de boerderij. Op zo’n bedrijf is er namelijk voortdurend iets aan de hand. Die problemen moeten opgelost worden. En als die er een keer niet waren hadden mijn vader en mijn broers buiten op het erf of op het land andere boeren ontmoet, vertegenwoordigers en veekooplui, mensen met verhalen, roddels en nieuws.
Ze hadden wat te vertellen?
Inderdaad. Maar als enige meisje had ik mijn moeder geholpen met schoonmaken en aardappels schillen. Wat kon ik inbrengen over die boerendingen? Alles wat ik zei werd niet serieus genomen. Dus ging ik mezelf maar vermaken.
Net als Katelijne uit Dorsvloer vol confetti.
Ja, precies.
Dacht je als kind ook al dat je zou gaan schrijven?
Ik dacht dat ik juf of zuster zou worden. Ik heb schrijven op school altijd leuk gevonden. Opstellen en zo. Daar had ik goede cijfers voor. Maar ik wist absoluut niet dat ik daar iets mee zou kunnen doen. Het was voor refomeisjes uit mijn omgeving eigenlijk gangbaar om de verpleging in te gaan. En als je goed kon leren, dan kon je naar de reformatorische pabo in Gouda. Daar leek ik op af te stevenen. Tot ik in de vijfde verkering kreeg met een jongen uit een iets intellectueler milieu. Hij had een zus die op de universiteit zat en hij ging dat zelf ook doen. Toen dacht ik: dat wil ik ook!
Vond je het niet erg om uit Zeeland weg te gaan?
Het was een bevrijding! Ik vond het fantastisch om een eigen leven te hebben, lekker ver bij mijn ouders vandaan. Nu vind ik het juist wel fijn om met regelmaat hier in Zeeland te zijn. Ik heb dankzij mijn werk nu ook kanten van de provincie leren kennen waar ik als refomeisje geen idee van had. Film by the sea bijvoorbeeld, waar de verfilming van Dorsvloer vol confetti in premiere ging. In het voorjaar ga ik samen met de voormalige directeur van dat festival, Leo Hannewijk, een programma organiseren in de Oostkerk in Middelburg.
In een kerk?
Ja, maar die kerk gaat vanaf nu gebruikt worden voor culturele activiteiten. Leo is druk bezig om daar mensen enthousiast voor te krijgen. Mijn programma gaat over het zoeken naar betekenis in een chaotische godverlaten wereld. In die zin past dat wel mooi in de kerk.
Organiseer je dat dan voor gelovigen of juist voor ongelovigen?
Je kan er naartoe zonder dat je wordt ondervraagd over je standpunt aangaande God of goddelijke zaken. Haha! Het wordt deels een onderzoek naar wat we uit de oude traditie nog waardevol vinden voor deze tijd, ongeacht of je wel of niet in God gelooft. Maar ook gaat het over hoe religie er concreet uitziet in het leven van jonge mensen uit verschillende godsdiensten.
Waarom wil je dat doen?
Religie verbindt en verdeelt. Het verbindt de mensen van de eigen groep en zaait verdeeldheid tussen groepen. Het lijkt me mooi om uit te zoeken wat nou juist de gemene delers zijn in het leven van die heel verschillende diepgelovige jongeren. Ook ben ik benieuwd naar het perspectief van afvalligen van diezelfde groepen. Hoeveel verschillen zij van elkaar, van gelovigen en van mensen die a-religieus zijn opgevoed? Zulke gesprekken vinden nooit op zo’n georganiseerde manier plaats. Terwijl dat volgens mij heel leerzaam is.
Je schrijft ook korte verhalen.
Ja. En essays en columns. De korte verhalen gaan overigens niet over geloof. Ik concentreer me juist op relaties tussen mensen. Liefdesrelaties, maar ook wel vriendschappen of werkrelaties. Ze zijn gebundeld in X&Y en Slapend rijk. Daarin onderzoek ik psychologische mechanismen tussen mensen die veel tijd met elkaar doorbrengen. Over die dingen waar het in de damesbladen nooit gaat. Daar lees je altijd hoe mensen de ware liefde hebben gevonden. Zodra ze elkaar diep in de ogen hebben gekeken stopt het verhaal. Maar wat gebeurt er daarna?
Wat fascineert je daarin?
Dat het dan pas moeilijk wordt. Want samenleven is helemaal niet zo makkelijk. Dat zien we elke dag op het nieuws. In het klein zie je dat in families en bij stellen. Maar dat het moeilijk is, betekent vaak ook dat het interessant is. En vooral ook dat er om te lachen valt. Wie uitgerust is met gevoel voor humor, kan in de diepste ellende nog iets grappigs zien.
Franca Treur is geboren en opgegroeid in Zeeland. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap in Leiden. Haar roman Dorsvloer vol confetti (oktober 2009) was het meest bejubelde debuut in jaren. Franca won de Selexyz Debuutprijs en de Jan Bruijns-prijs. Ze werd genomineerd voor onder meer de NS Publieksprijs en de Anton Wachterprijs, en haalde de longlist van de ako Literatuurprijs. Van Dorsvloer vol Confetti zijn meer dan 150.000 exemplaren verkocht.
Tekst Kim de Booij
Fotografie Limit Fotografie